Kleinzonen

Dinsdagmiddag. Oppasdag. Voorjaar. Twintig graden, lekker windje, af en toe zon.

Mooier kan het weer niet zijn.

Kleinzoon G. en ik samen in de tuin.

Eerst met stokken gooien voor Andersson.

Samen voetballen.

Hij heeft een sterk rechterbeen. Zeer sterk.

We kijken naar de boer die met zijn tractor het land bewerkt.

G. is gek op tractors.

Hij staat aan de rand van de tuin de aankomende tractor te bekijken.

Veel lawaai.

Als de tractor dichtbij komt, rent G. zo snel als hij kan naar mij.

Hij vliegt in mijn armen en houdt mij stevig vast.

De tractor is zeer imposant.

De boer zwaait naar ons.

We zwaaien terug.

G. komt naast me zitten.

We zitten met de rug tegen het gaas, de zon staat achter ons en de wind is fijn.

Andersson speelt met de stok.

Nilsson komt bij ons liggen.

Zo mag het altijd wel blijven.

Al sinds J. kan praten ben ik zijn opa.

Opa Jan.

Toen hij klein was adopteerde hij mij.

De eerste jaren kwam zijn moeder hem brengen.

Later kwam hij zelf op de fiets.

Gezellig praten. Kopje thee drinken. Bosvruchtenthee.

Samen de honden uitlaten in het bos.

Met de cabrio een ijsje eten in Gees.

Hij werd groter. Ouder.

Gesprekken verdiepten.

Hij appt nu als hij langs wil komen.

Komt op mijn verjaardag.

Ik op de zijne.

Bij weggaan zwaaien we altijd heel lang.

Jarenlang bleef ik opa Jan.

Paar jaar geleden werd ik Jan.

Dat voelt nog ouder dan opa.

Hij werkt nu in deeltijd en doet nog een opleiding.

Hovenier.

Onlangs appte hij.

Wou even met de auto langskomen.

Heeft zijn rijbewijs gehaald.

Hij is groot geworden.

Een goede jongen.

Hij zegt het niet meer.

Maar ik blijf wel zijn opa.