Moest mijn jongste dochter wegbrengen naar het ziekenhuis in Zutphen. Haar dochtertje was een nachtje opgenomen en haar vriend was ’s
nachts bij haar gebleven en onze dochter zou hem aflossen. ’s Middags gingen ze
al weer naar huis, maar daar gaat het niet om in dit verhaal.

Het is een mooi ziekenhuis in Zutphen. Ik parkeerde de auto
op de parkeerplaats onder het gebouw, we gingen met de lift naar de goede
afdeling, hadden het even gezellig met elkaar in het kamertje waar ze lag, want
het ging best wel weer goed met mijn kleindochter. Ik mocht al snel weer weg.

Ik nam de lift naar beneden, stapte uit en bevond mij op een
volslagen onbekende afdeling, waar absoluut geen uitgang te zien was en zeker
geen parkeergarage. Twee mensen in witte jassen spraken mij aan. Ik zei dat ik
de uitgang zocht. Zij namen mij bij de arm. Ik protesteerde, zei dat ze alleen
de weg maar moesten wijzen, maar dat hielp niets en met enige dwang van hun
kant kwam ik via de trap bij de uitgang en via een andere trap belandde ik bij de
parkeerplaatsen.

Ik moest betalen bij de parkeerautomaat. Ik zag niet waar ik
mijn parkeerkaartje in moest stoppen. Ik zag meerdere gleuven, maar daar paste
mijn parkeerkaartje niet in. Ik kreeg het warm. Zo’n automaat moet toch voor
een gewoon persoon, zoals ik mijzelf beschouw, geen geheimen hebben. Dat had
deze automaat wel. Achter mij vormde zich een rij. Ik kreeg het nog warmer,
keek om mij heen aan wie ik hulp kon vragen en toen wees de man achter mij op
de gleuf voor het kaartje. Die zat heel laag. Op kniehoogte. Dat was voor
rolstoelers. Dat wist ik niet. Toen moest ik betalen. Ik zag niet hoeveel ik
moest betalen en waar mijn betaalpas in moest. Ik zag wel een flikkerend lampje
waar je contactloos kon betalen. Dat had ik nog nooit gedaan, maar een keer
moet de eerste zijn. Ik zwaaide met mijn pasje langs het flikkerende lampje. Er
gebeurde niets. Verschillende mensen achter mij moesten hoesten. Radeloos zei
ik tegen de man achter mij dat ik geen idee had wat ik moest doen. Hij wees op
een schermpje dat onlogisch wat opzij zat, wees waarin ik mijn pas moest doen
en vroeg of ik mijn code wel kende. Die kende ik wel, ik betaalde vlot, nam het
parkeerkaartje mee en reed naar huis. Voelde me een beetje oud.

Mijn M. lag in het ziekenhuis in Zwolle. Ingewikkelde
operatie, na vijf dagen weer thuis, het herstel gaat redelijk, langzaam maar
gestaag. Het prachtige ziekenhuis in Zwolle heeft een grote parkeerplaats.
Voordat je vertrekt, moet je het parkeerkaartje betalen bij de parkeerautomaat.

De eerste keer dat ik moest betalen, dacht ik dat ik eerst
maar beter even kon kijken naar hoe anderen dat deden. Het leek me eenvoudig,
een stuk gemakkelijker dan in Zutphen. Ik deed de parkeerkaart in de goede
gleuf en mijn betaalpas ook. Op het scherm vroeg de automaat om mijn
betaalkaart. Die zat er al in. Ik haalde hem er uit en deed hem opnieuw erin.
Hij vroeg weer om de kaart. Uit gehaald en ingedaan. Hielp niet. Mijn
parkeerkaart was opgeslokt, hij herkende mijn betaalpas niet en ik kreeg het
heel warm. Andere pas geprobeerd. Hielp niet. Ik heb nog een pas, die wou ook
niet. K%#^&@automaat. Ineens kwam mijn parkeerkaart terug. De automaat
spuwde hem uit. Ik ging naar de automaat ernaast. Het ging heel goed! Piece of
cake! Ik had gewoon de verkeerde automaat!

De volgende dag was oudste dochter ook op bezoek bij M. Na
bezoekuur liepen wij naar de parkeerbetaalautomaat. Eerst zij, dat ging vlot.
Daarna ik. K*^&%$@automaat. Weer niks. Dochter zei dat zij wel zou betalen.
Haar pas weigerde ook. Uiteindelijk bleek zij net genoeg muntjes te hebben,
zodat ik met betaalde parkeerkaart kon vertrekken. Voelde mij heel oud.

De volgende dag was ik op mijn hoede. Moest nu in mijn
eentje betalen, en dat lukte! Ik had de goede automaat te pakken, piece of
cake, zo gemakkelijk, ik zong een beetje zo blij was ik. Naar de auto gegaan,
spullen geordend (portemonnee opruimen, zonnebril opzetten, open dak open
maken, airco aanzetten) en karren maar. Bij de slagboom wou ik mijn
parkeerkaartje pakken. Weg

&%^*(#@%$.

Nergens te vinden. Kwijt. Achteruit gereden, terug naar
parkeerplek, overal in auto gezocht, op de grond gezocht, nergens te vinden.
Naar de parkeeringang gereden, laatste stukje gelopen en geprobeerd een nieuw
parkeerkaartje te scoren. Dat lukt niet zonder auto.

*^&%$%@#.

Terug naar auto, naar de ingang van het ziekenhuis gereden,
naar de centrale balie gelopen en mijn probleem uitgelegd. Lieve dames. Ze
begrepen mij. Ik kreeg een gratis uitrijkaart. Die deed ik in mijn mond en
klemde hem stevig tussen mijn tanden.

Wegrijden was toen een peulenschilletje.

Ik ben in het diepst van mijn gedachten een fietser.