Onze jongste hond heet Andersson. Hij is een kruising.
Moeder is een kruising Ierse setter en Schotse collie, vader is een rood-witte
Ierse setter. Andersson is dus van alles wat.
Hij is nu twee jaar oud en kan geweldig hard rennen. Hij
luistert uitstekend, is heel attent en waaks. Hij is snel geïmponeerd en vindt
het heel erg vervelend als ik boos ben op hem. Mijn stem verheffen maakt al dat
hij zich terugtrekt. Hij geeft geen kik als hij iets wil. Nilsson blaft als hij
naar binnen wil, Andersson niet. Hij heeft al eens een tijd alleen in de garage
gezeten en ook toen blafte hij niet. Dat zou Nilsson niet overkomen.
Iedere morgen loop ik met beide honden een half uur in het
weiland tegenover ons huis. Ze moeten de eerste 100 meter aan de lijn, want we
moeten de weg oversteken en daarna mogen ze los. Nilsson blijft bij mij in de
buurt, Andersson zwerft op topsnelheid over de weilanden. Iedere middag
gaan wij samen naar het bos. ’s Avonds na het eten gaat alleen Andersson met
mij mee naar buiten het weiland in, Nilsson heeft daar geen zin meer in.
In een deel van het weiland staan nu schapen. Ongeveer 50
stuks. Een stroomdraadje zorgt ervoor dat ze in het weiland blijven.
De eerste keer dat Andersson met schapen is geconfronteerd,
heb ik hem aan de lijn gedaan en even laten snuffelen aan het draad. Hij kreeg
een stroomstootje en vanaf dat moment kwam hij niet in de buurt van het draad.
Om onze tuin hebben wij ook een draadje gespannen en daar gaat Andersson
absoluut niet overheen. Nilsson ook niet, maar die weet al heel lang dat je uit
de buurt van draadjes moet blijven. Er staat trouwens geen stroom op het
draadje rondom onze tuin. Ik denk dat de honden dat niet weten.
Dinsdagavond liepen Andersson en ik ’s avonds na het eten in
het weiland. Het was stikdonker, het miezerde licht en er hingen lage wolken.
Kortom, ik kon nog geen twee meter voor me uit kijken. Andersson maakte het
niet uit, hij draafde volop over de vlakte. Ik hoorde hem even janken, heel
kort, maar dat gebeurt wel vaker . Ook hij ziet natuurlijk niet alles in het
donker. Ik hield mijn pad goed in de gaten en nam mij voor om in het vervolg
een zaklantaarn mee te nemen. Bij mijn wandeling moet ik naast een sloot lopen,
aan mijn linkerhand, en ik kon de sloot niet goed zien, zo beperkt was het
zicht. Ik lette goed op maar na een tijd lopen zag ik ineens rechts van mij een
sloot. Dat was niet goed. Ik had het weiland overgestoken en was behoorlijk uit
koers geraakt. Ik volgde de sloot nu aan de rechterkant, kwam aan het eind van
het weiland bij een stroompje en vond het goede pad terug. Ik had Andersson al
een tijd niet meer gezien en gehoord en floot hem. Geen reactie. Dat was
vreemd, want hij komt altijd als ik fluit.
Ik bleef fluiten, onderwijl mijn pad goed in de gaten
houdend. Toen ik bij de weg terug kwam en bij het punt was waar Andersson altijd
aan de riem moet, was hij nergens te bekennen. Ik maakte me nu ernstige zorgen.
Zou hij in een val terecht zijn gekomen? Was hij met zijn halsband in een
houtwal ergens achter blijven hangen?
Ik liep snel naar huis, waarschuwde M., nam mijn telefoon mee
en een goede zaklantaarn. Ik liep het weiland weer in, onderwijl fluitend en
roepend, maar geen enkele reactie. Ik liep naar de houtwal die een paar honderd
meter verder lag. Aan beide kanten liep ik er langs, fluitend, roepend, maar
niks geen Andersson. Ik sprong over een paar sloten, kwam languit in de modder
terecht en werd steeds meer bezorgd. Ik liep langs de sloot naar het stroompje
om te kijken of hij daar misschien was, maar nada. Ik ging langs het
schapenweiland en zag de schapen liggen in het licht van de zaklantaarn. De
ogen lichtten op. Ze lagen en stonden bij elkaar. Ineens zag ik achter in het
weiland twee ogen oplichten. Dat was bijzonder, want de schapen zijn altijd
bij elkaar. Dichterbij gekomen zag ik hem zitten: onze Andersson. Hij was waarschijnlijk in
het donker per ongeluk in het weiland terecht gekomen en durfde er niet meer
uit. Dat was natuurlijk de jank geweest die ik hoorde. Hij zal het stroomdraad aangeraakt hebben en heel erg geschrokken zijn. Heel bijzonder dat hij niet teruggekomen was, want hij springt met gemak een meter hoog, maar de
afrastering van 40 centimeter met de stroomdraad was voor hem onoverkoombaar. De angst voor een schokje was te groot. Ik belde M. dat ik hem gevonden had, liep het weiland in om Andersson eruit te
halen en tilde hem over de draad. Hij was heel erg opgelucht dat hij eruit was. Hij duwde zich tegen mij aan en bleef maar kwispelen. Hij liep op de terugtocht vlak naast mij. Thuis heb ik hem goed afgedroogd, want hij was kletsnat geworden. Binnen werden Nilsson en M. uitvoerig door hem gegroet. Hij wou graag bij M. op schoot.
Deze avondwandeling had anderhalf uur geduurd.
Ik neem nu altijd een zaklantaarn mee.
En een telefoon. Dat moet van M. Dat doe ik, als ik er aan
denk.
En een weggeraakte hond zal ik eerst tussen de schapen zoeken.