M. vindt mij onverdraagzaam.
Vroeger was ik dat niet.
Toen was ik heel verdraagzaam.
Volgens haar.
M. baseert zich op eigen waarnemingen.
Dat is logisch.
Die waarnemingen over onverdraagzaamheid zijn meestal
in de auto.
Zij zit op de passagiersstoel.
Ik rijd.
Dat is wel eens anders geweest.
Maar ik gaf teveel tips. Kleine aanwijzingen.
Die vielen eigenlijk nooit goed.
Daarom stuur ik.
Ik heb ook tips voor de overige automobilisten.
Niet voor iedereen.
Wel voor mensen die te langzaam rijden.
Of veel te snel.
Ik erger mij aan chauffeurs van vrachtwagens.
Heel erg.
Als ze gaan inhalen.
Kilometers lang duurt het voordat ze voorbij een
andere vrachtwagen zijn.
Ik toeter dan even in het voorbijgaan.
Dat vindt M. dus onverdraagzaam.
Als ik alleen in de auto zit, zeg ik er ook wat van.
Van die chauffeurs van vrachtwagens dan.
Die woorden mag ik niet zeggen als M. naast mij zit.
Doe ik dus niet. Nou ja, meestal niet.
Maar ik vind het wel k#t. Met een hoofdletter U.
Kl#t#nchauffeurs. Ook met hoofdletters.
Verder ben ik heel tolerant.