Nilsson hoort een jachthond te zijn.

De Engelse setter is een voor-sta-hond.

Dat betekent dat hij, als hij wild gevonden heeft, de
prooi fixeert door er half boven te gaan staan en indien nodig drukt hij met de
snuit het dier op de grond. Hij bijt niet.

De jager hoort dan te komen, de hond weg te roepen en het
wild te doden met een geweer.

Dat staat in het boekje.

Ik heb geen geweer.

Nilsson kan niet jagen.

Ik kan niet doden.

De combinatie is dus prima.

Er zit nog wel wat oerinstinct in Nilsson.

In het weiland liepen van de week vijf hazen.

Nilsson zag ze niet, hij keek de andere kant op.

Toen ik hem aanwees waar ze liepen, ging hij er met
een noodgang achteraan.

De hazen kozen alle vijf een ander pad.

Na 50 meter was Nilsson ze allemaal kwijt en stond hij
alleen om zich heen te kijken.

Weinig jachtintellect.

Vanmorgen in het bos gewandeld.

Nilsson bleef vlak bij me.

Ineens sprong een reekalf op en huppelde weg.

Een klein kalf.

Nilsson schrok en stak zijn neus in de lucht.

Hij rook direct waar het kalf had gelegen en snuffelde
daar uitgebreid.

Hij deed geen enkele poging om achter het kalfje aan
te gaan.

Nilsson heeft geen jachtgen.

Op de terugweg zag ik in het weiland een koekalf
wankele pogingen doen om te blijven staan. Duidelijk net geboren, de moeder
likte het droog. Een andere koe kwam erbij kijken.

Ik kan daar ontroerd van worden.

Zo’n grote koe die heel voorzichtig met het kalfje
omgaat.

Ik ben geen jager en na vanmorgen even vegetariër.

Dat heb ik vaker en duurt nooit lang.

Maar vandaag wel.